Door: Lucia Schat, Regelink Ecologie & Landschap
Onder de huidige natuurwetgeving hebben gemeenten al de plicht om te toetsen op volledigheid. Ook hebben ze al een informatieplicht. Met de komst van de Wet natuurbescherming en met de decentralisatie van het natuurbeleid naar provincies zal het belang van de formele rol van gemeenten hierin verder toenemen. Daarmee wordt het nog veel belangrijker dat zij deze verplichtingen correct uitvoeren.
Als de Wet natuurbescherming in werking treedt blijft de initiatienemer de mogelijkheid behouden om eerst een natuurvergunning aan te vragen bij de provincie (straks in uitzonderlijke gevallen RVO) om pas daarna het Wabo-traject bij de gemeente te starten, of om de natuurvergunning aan te haken en direct het Wabo-traject bij de gemeente te starten. Dit betekent natuurlijk wel dat de medewerkers van het klantencontactcentrum van de gemeente moeten weten hoe zij die vergunningaanvragen goed moeten afhandelen en dat zij vragen hierover adequaat moeten kunnen beantwoorden. Dit artikel helpt gemeenten op weg en legt in het kader van de Wet natuurbescherming in het kort uit wat er van gemeenten verwacht wordt.
Toetsing op volledigheid
Een initiatiefnemer is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het doen van een volledige en juiste aanvraag van een omgevings- en/of natuurvergunning. Vervolgens heeft het bevoegd gezag (provincie dan wel gemeente) de verantwoordelijkheid om na te gaan of de aanvraag volledig is. Een ‘volledigheidstoets’ betekent voor een gemeente dat, wanneer de gemeente ‘redelijkerwijs’ kan weten dat uit de aanvraag handelingen voortvloeien die de flora en fauna schaden, de gemeente dit meeneemt in deze toets. Het ‘redelijkerwijs weten’ kan voortkomen uit bijvoorbeeld een inventarisatie van flora en fauna die de gemeente heeft laten uitvoeren bij het opstellen van het bestemmingsplan. Het houdt in dat de gemeente, ook als de initiatiefnemer “Handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten of gebieden” niet heeft aangevinkt, toch geen omgevings- of natuurvergunning mag verlenen als uit bijvoorbeeld zo’n eerdere inventarisatie is gebleken dat de aangevraagde activiteit een negatief effect heeft op beschermde natuur.
Informatieplicht
Naast bovengenoemde verplichting, die gemeenten is opgelegd vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), hebben gemeenten ook een informatieplicht vanuit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
In de Wob is bepaald dat iedereen recht heeft op informatie van overheidsorganen. In de Wob is daarom opgenomen dat de bij bestuursorganen berustende informatie waarop de Wob van toepassing is, openbaar is. Het gaat om bestuursorganen als de Nederlandse Staat, ministeries, provincies, gemeenten of waterschappen, maar ook om bedrijven en instellingen die onder verantwoordelijkheid van die bestuursorganen werken.
De Wob gaat hierbij uit van twee vormen van openbaarheid van informatie: passieve en actieve.
Bij passieve openbaarheid gaat het om informatie die wordt gegeven op verzoek van burgers of bedrijven. Voorbeelden zijn burgers met een verzoek om aanvullende informatie over een onderwerp, waarover de raad reeds is geïnformeerd of vragen over bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen.
Actieve openbaarheid houdt in dat overheden zelf – zonder dat daarom wordt gevraagd – informatie openbaar moeten maken. Het gaat hierbij om het openbaar maken van informatie over het beleid, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
In artikel 8 en 9 van de Wob staan bepalingen over actieve openbaarmaking door bestuursorganen.
N.B. Deze bepalingen uit de Wob zijn ook van toepassing op stukken en gegevens die een rol spelen bij het vergunningstelsel en de handhavingsregeling van de Wabo.
Welk belang heeft de gemeente bij een correcte volledigheidstoets en informatieplicht?
Gemeenten kunnen het zich na de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming als bevoegd gezag niet permitteren om in het kader van deze wet onjuiste informatie te verstrekken en een onjuiste toetsing op volledigheid uit te voeren. Wanneer een gemeente bij een omgevingsvergunning niet juist toetst op volledigheid, en onterecht stelt dat een activiteit geen negatief effect heeft op flora en fauna en later door bijvoorbeeld een groep burgers wordt geconstateerd dat de activiteit wel effect heeft, dan kan de activiteit – samen met alle andere activiteiten die er onlosmakelijk aan verbonden zijn – alsnog geweigerd worden in het kader van de Wabo (artikel 2.25). Met alle gevolgen van dien. Daarnaast blijft natuurlijk de eis dat de gemeente actief en adequaat informatie moet verstrekken.
Om de Wet natuurbescherming goed te kunnen implementeren en uitvoeren zullen veel gemeenten de nodige extra capaciteit en specifieke kennis nodig hebben. Met een deskundige ‘front office’ kunnen gemeenten onder andere de onderzoekskosten voor initiatiefnemers beperken en procedures snel doorlopen. Voor meer specifieke achtergrondinformatie over de Wet natuurbescherming kunt u deze en voorgaande edities van het magazine raadplegen.
De procedure onder de huidige natuurwetgeving voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning vindt u in de ‘Routeplanner beschermde natuur binnen de WABO procedure’: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/routeplanner.aspx?subj=routeplanner
De procedure die gemeenten onder de Wet natuurbescherming moeten doorlopen vindt u in het stroomschema ‘Aanvraag omgevingsvergunning: Wet natuurbescherming’.
Achtergrondinformatie
Broekmeyer, M., & Sanders, M., 2014. Kunnen gemeenten de nieuwe taak uit de Wet natuurbescherming aan? Alterra Wageningen UR.
Memorie van toelichting Wabo, 2006-2007. Regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 844, nr. 3.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), 2009. Transparant bestuur. Een praktische handleiding voor gemeenten over de Wet openbaarheid van bestuur.
Wet openbaarheid van bestuur, 1991. Wet van 31 oktober 1991, houdende regelen betreffende de openbaarheid van bestuur.